Al duizenden jaren weten glasmakers hoe zij hun glas konden ontkleuren of kleuren door metalen aan het gemeng toe te voegen. Mangaanoxide of Bruinsteen neutraliseerde het groenkleurend ijzer maar teveel mangaan geeft het glas een paarse kleur. Mangaan maakte het glas bijna kleurloos, wat de gebruikers verkozen boven het ‘natuurlijke’ bruin/groene van het Duitse Waldglas of Franse Verre de Fougère. Koper gaf turkois of blauw maar ook rood. Kobalt gaf blauw, met zilver werd geel verkregen en tin of beendermeel gaf opaak wit. Robijnrood glas werd door toevoeging van goud gemaakt en wordt aangeduid als Goldrubinglas. Anders dan bij andere metalen kon goud ehter niet zonder meer aan het gemeng worden toegevoegd. Bij de ontdekking van de ingewikkelde methode om robijnglas te maken heeft de alchemie een belangrijke rol gespeeld.

drie-dekselbokalen

Links: twee dekselbokalen ca. 1700, Brandenbur.g Links: Met buitengewoon vakmanschap geslepen bokaal. Rechts: goudgedecoreerd. Beide dragen het wapen van Brandenburg. H et Brandenburgse Robijnglas staat kwalitatief op eenzame hoogte. Van de ca. 30 dekselbokalen die bekend zijn is slechts één elders gemaakt, hier rechts afgebeeld. Dit glas onderscheidt zich door een iets hoger kalkgehalte en een ruw pontielmerk, iets dat bij Brandenburgs glas niet voorkomt.

Al in de antieke tijd was rood glas bekend. Of dit ook met goud werd vervaardigd, heb ik niet kunnen achterhalen. In ieder geval is er rood Romeins glas bekend. En een 10e eeuwse Perzische natuurkundige en filosoof Rhazes heeft al melding gemaakt van een glas ‘dat goud en zilver aantrekt’.

In de glasgeschiedenis blijft onduidelijk op welke wijze de klassieke vakkennis, tijdens de Middeleeuwen in onze contreien grotendeels verloren gegaan, elders gedeeltelijk bewaard of opnieuw ontdekt, in de historische tijd weer is opgedoken. In de Byzantijnse gebieden, waartoe lange tijd ook het Midden-Oosten behoorde, is men gewoon doorgegaan glas van hoge kwaliteit te maken. In Europa zou de productie daarvan vrijwel verdwijnen. De wegen waren onveilig en glasblazers zochten bescherming in de bossen, dicht bij de bron van grondstof en brandstof. De Kerk hield in die tijd de glaskunst levend. Door heel de ‘donkere Middeleeuwen’ heen glas is gemaakt, zij het op beperkte schaal en met minder artistiek raffinement. Wie heeft anders al die vroege kerken beglaasd?

Glas met gegraveerd wijnrank-motief, 14,7 cm  1730-1740.

Goldrubinglas was aan het einde van de 17e eeuw zeer begeerd en ging tegen hoge prijzen van de hand. Dat het met goud werd vervaardigd sprak natuurlijk tot de verbeelding. De bezitters van zo’n glas lieten er mee zien wat zij financieel waard waren. Temeer omdat het vaak van een bewerkte gouden zetting werd voorzien. Maar ook het geheimzinnige, met de alchemie verbonden waas rond de ontdekking van dit glas zal er aan bijgedragen hebben. Dat gold zeker voor de alchemisten zelf, die met zo’n onverklaarbare omzetting van goud meenden eindelijk dicht bij de gezochte “Steen der Wijzen” te zijn waarvan zij ‘wisten’ dat deze rood van kleur zou zijn. Wij weten nu dat in het gemeng nano-deeltjes gevormd worden, myriaden minuscule prisma’s die licht absorberen en het robijnrode deel ervan doorlaten. Het proces was zeer instabiel en daardoor buitengewoon duur Indien de deeltjes te klein uitvielen gebeurde er niets en bleef het kristal gewoon helder. Bij te grote deeltjes

kreeg men geen robijnkleur maar een leverkleurig glas. Kunckel, de meest succesvolle maker van robijnglas vermeldt in 1715 dat hij  soms vijf pond robijnglas wist te maken met één enkele gouden dukaat maar soms niet meer dan één pond met twintig dukaten. Wie meer wil weten over alchemisten en hun experimenten met glas, raad ik het bij Corning Museum of Glass in 2008 verschenen boek Glass of the Alchemists aan (1). De meeste alchemisten waren ‘proto-scheikundigen’ die serieus onderzoek deden naar de aard der dingen. Dat zij een groep frauduleuze charlatans zouden zijn, is later door ‘echte’ scheikundigen beweerd om hun eigen positie te versterken. Er zullen zeker charlatans bij geweest zijn maar kan men toch moeilijk mensen als Leonardo da Vinci, Jan van Eyck, Leibnitz of Boyle zo betitelen.
Voortbouwend op eerder onderzoek heeft de alchemist Johann Rudolf Glauber (1604-1670), die onder meer in het Amsterdamse glashuis aan de Rozengracht heeft gewerkt, ontdekt hoe Goldrubinglas te maken. Rond het midden van de 17e eeuw zag hij bij toeval dat zich in zijn laboratorium een rode glasmassa gevormd had. Helaas wist hij zich de exacte samenstelling van het voorafgaande experiment niet meer te herinneren. Pas enkele jaren later wist Glauber een rode vloeistof te maken door oplossing van goud en tin in Aqua regia of Koningswater (zoutzuur & salpeterzuur). Aan het gemeng toegevoegd gaf dit, na dubbele verhitting, robijn glas. Glauber liet verder de practische toepassing van zijn ontdekking voor wat het was. Hij was meer geïnteresseerd in de alchemistische aspecten van deze ‘Transmutatie’.

Drie karaffen ca. 18 cm. met zilveren, resp. verguld zilveren montuur. Waarschijnlijk geblazen in een tweedelige houten vorm waarin zestien dikke ribben of draden waren aangebracht. Potsdam ca. 1690

Twee flesjes met vergulde schroefsluiting, vermoedelijk Bohemen, begin 18e eeuw. Onder: Reisapotheek, begin 18e eeuw.

Twee (cosmetische?) flacons met verguld zilveren montuur, 13,8 cm. Daaronder; twee potjes voor oogzalf of make-up, 3.8 cm. ca.1700.

Zo niet Johann Kunckel, die naast geleerde vooral een practisch mens was, wat zijn loopbaan wel aangeeft. Hij is in 1630 of 1638 in het Duitse Rendsburg nabij Plön geboren. Zijn vader kwam uit een glasmakers familie en was alchemist. Kunckel was scheikundige en apotheker aan het hof van Lauenburg, Saksen en Brandenburg. Later doceerde hij aan de Universiteit van Wittenberg. In 1688 werd hij lid van het Bergskollegium (Mijnraad) in dienst bij de Zweedse koning Karel XI die hem, wegens zijn verdiensten, in 1693 als von Löwenstern-Kunckel in de adelstand verhief. Kunckel overleed in 1702 in het Duitse Prenden of in 1703 in Stockholm.
Kunckel was goed op de hoogte van de alchemistische kennis. In Sachsen had hij de taak de omvangrijke bibliotheek van de Keurvorsten op bruikbaar materiaal te bestuderen. In 1679 in Brandenburgse dienst publiceerde hij een becommentarieerde vertaling van ‘l’Arte Vetraria’, het in 1612 verschenen boek van de Florentijnse priester/alchemist Antonio Neri (1576-1614). Voor zijn boek (2) heeft Kunckel alle recepturen van Neri laten beproeven in het glashuis op het Pauweneiland in de Havel bij Berlijn. Dat was door de Brandenburgse keurvorst Frederick Wilhelm I ter beschikking gesteld, die de economie wilde  versterken door bevordering van de nijverheid. Ook had hij een zwak voor glaskunst en daarom voorzag hij Kunckel van ruime geldmiddelen.
Wat Kunckel miste aan kennis van het feitelijke glasmaken werd in zijn Brandenburgse glashuis meer dan gecompenseerd door zijn samenwerking met de voormalig assistent van Glauber, Johann Daniel Crafft (1624-1697). Diens vakkennis in combinatie met Kunkels talent voor organisatie en netwerken leverde uiteindelijk rond 1680 een constante productie op van Goldrubinglas die, met onderbrekingen, tot in de 19e eeuw heeft voortgeduurd. Eén van die onderbrekingen viel samen met het vertrek van Kunckel naar Zweden in 1688. Het glas dat vanaf 1719 weer in Brandenburg werd gemaakt is te onderkennen aan z’n donkere kleur. Ik lees wel eens dat aan dit glas een geneeskrachtige werking werd toegeschreven. Het zou z’n gebruikers tegen vergiften behoeden, wat de waarde van zo’n glas aanzienlijk verhoogde. Dat zou kunnen verklaren waarom er zoveel (reis)apotheken of flacons voor gemeesmiddelen in dit glas zijn uitgevoerd. Een alchemistische wijsheid of een handig verkooppraatje? Hoe dit ook zij met Goldrubinglas was veel geld te verdienen want elk zich respecterend hof diende toch wel over een aantal van zulke glazen, bekers of flacons te beschikken. In Duitse musea die ontstaan zijn uit voormalige hofcollecties  zijn die nu nog te zien, bijvoorbeeld in het Grünes Gewölbe in Dresden of het Landesmuseum in Kassel. Het Museum Kunst Pallast in Düsseldorf weidde in 2009 een speciale tentoonstelling aan dit glas, afkomstig uit het Glasmuseum Hentrich en een privé verzameling uit Berlijn.
Natuurlijk probeerde Kunckel zijn bedrijfsgeheim angstvallig voor de concurrentie verborgen te houden. Maar rond 1700 waren er al diverse glashuizen die wisten hoe dit fraaie rode glas gemaakt moest worden en daartoe ook daadwerkelijk in staat waren. Zo meldt Kunckel dat één van zijn leerlingen het geheim door zou hebben gegeven aan de Hertog van Sachsen-Lauenburg, die een glashuis in Bohemen bezat.

Ook over Johann Böttger (1682-1719) wordt in Sachsen gerapporteerd dat hij een soort Goldrubinglas gemaakt zou hebben. Enerzijds zou dat  kunnen want hij heeft in Berlijn samen met Kunckel gewerkt. Anderzijds is van Böttger ook bekend dat hij niet opzag tegen enig bedrog, wat hem een levenslange, zij comfortabele en van een laboratorium voorziene opsluiting heeft bezorgd. Böttger was met von Tschirnhaus de ontdekker van het Sachsiche porselein en werd mogelijk ook ter bescherming van dit geheime productieproces vast gehouden. Dat hij Goldrubinglas gemaakt zou hebben is  vrijwel zeker maar vanwege de hoge prijs er van ging hij er zuinig mee om en paste hij dat toe als ‘überfang’ zodat bij bewerking van Böttgers ‘cased gold ruby glass’ de kleurloze ondergrond door de rode oppervlakte heen zichtbaar werd. Deze techniek werd later geweldig populair in Bohemen maar werd hier honderd jaar daarvoor toegepast. De literatuur geeft ook aan dat  in Zuid-Duitsland robijnglas zou zijn gemaakt. Althans het zilveren of gouden beslag komt uit dat gebied. Het wordt echter als van mindere kwaliteit beoordeeld. En niemand weet met zekerheid te zeggen waar het gemaakt zou zijn.

Twee kunstig geslepen dekselbekers in een donkere robijnkleur die typisch is voor de productie in Brandenburg onder keurvorst Frederick Wilhelm I. Na bijna een generatie lang niet in productie te zijn geweest moest het procedé mogelijk opnieuw worden ontwikkeld.

Links: Likeurset begin 18e eeuw. Het glas waarschijnlijk uit Brandenburg, de monturen worden toegeschreven aan David Weimold, Augsburg.
Midden: Theepot met zilverbeslag en gravering ‘AR’ (Augustus Rex), Sachsen rond 1750.
Rechts: Dekselglas met voorstelling van de 4 jaargetijden. Bohemen, 1700.

In de 18e eeuw nam de waardering voor robijnglas af en kwam porselein in de mode.Deels zal dat door een verzadiging van de markt komen. Maar belangrijker is dat het begin 18e eeuw ontdekte Meissen porselein  in de leidende kringen het drinken van warme dranken als thee, koffie en chocolade als modeverschijnsel deed ontstaan. Glas was daarvoor ongeschikt.
Men bleef echter robijnrood glas maken, maar het bijzondere was er wel af, wat zich ook in de prijs vertaald zal hebben. De Historismus-periode met een hernieuwde belangstelling voor de oude handwerk in de 19e eeuw bracht een nieuwe productie op gang. Zo heeft Johann Pohl (1795-1835) in het Bohemeense Neuwelt  Goldrubinglas gemaakt en diverse Engelse glasfabrieken toonden het bij de Londense Wereldtentoonstelling van 1851. En in 1888 bracht de historische afdeling van de bekende glasfabriek van Köln-Ehrenfeld een serie van min of meer authentieke Goldrubin glazen uit. Op de interessante geschiedenis van deze laatste fabriek kom ik later nog wel eens terug.
Ook tegenwoordig wordt dit rode glas nog wel gemaakt, al hebben Selenium en andere ‘zeldzame aardelementen’ de plaats van goud ingenomen. Van enige romantische want alchemistische verwevenheid is nu helaas geen sprake meer: het is ‘gewoon’ rood glas geworden.

(1)   Dedo von Kerssenbrock-Krosigk (red), Glass of the Alchemists, Corning 2008, ISBN 987-0-87290-169-8 en Goldrubinglas, Eine Berliner Privatsammlung und die Bestände des Glasmuseums Hentrich,  Düsseldorf 2009.
(2)    Johann Kunckel: Ars Vitraria Experimentalis, Oder Volkommene Glasmacherkunst Frankfurt/Leipzig, 1679

GOLD RUBY GLASS

The art of colouring glass with metal oxides is age old. The most common example is the light green colour that comes from a certain percentage of iron in impure sand. Manganese oxide or lignite can be used for discolouring although too much manganese will produce a purple glass. Cobalt will give blue glass and silver a yellow colour. Tin or powdered bones were used to obtain milk-white opaline and copper gives a bluish or red colour. For the early 17th century scientists, nowadays referred to as alchemists, it was a challenge to find the ruby-red material from which they believed the Stone of Wisdom was made and for that reason they occupied themselves intensely with the production of glass. Johann Rudolf Glauber (1604-1668/1670) was a world famous scientist and inventor of Glauber’s salt (crystallized sodium sulfate) that was used as an aperient. He also discovered the effects of potash (potassium carbonate). Glauber often resided at the famous Amsterdam Glasshouse situated on the Rozengracht (1660-1679) which employed Italian glassblowers. Here Glauber’s experiments with glass were applied for the first time. Accidently he had found a blood-red melt in one of his receptacles but it took him years to reproduce this experiment. In 1659 he published the results of his work with glass but, as a scientist, he did not occupy himself with the production of glass objects.

Flute with Gold Ruby Glass overlay, 23 cm, cut and engraved, Saxony, 1715, a hundred years before this technique would become popular in Bohemia.

That was to become the domain of Johann Kunckel, born in Rendsburg, near Plön in Germany, the son of an alchemist, somewhere between 1630 and 1637. He would become the best known central European glassmaker of his time. He was chemist and pharmacist at several courts, lectured at the University of Wittenberg and was in the service of the Swedish King Charles XI who, in 1693, raised him to the peerage. In 1679, in the service of Brandenburg he published a translation of Antonio Neri’s’ l’Arte Vetraria’  together with his own findings under the title Ars Vitraria Experimentalis oder Volkommene Glasmacherskunst. which has been of tremendous importance for the development of the glass industry in Germany. Kunckel himself tested all of Neri’s  recipes in his glasshouse on the Peacock Island in the river Havel, a location that was given him by the Elector Fredrick William I who also funded his experiments. However, although sixteen chapters out of 133 in Neri’s L’Arte Vetraria are about the making of red glass, none of them gives the rich ruby colour that is known as Goldrubinglas and of which Kunckel would become the best and most famous producer. This would never have been possible without the help of John Daniel Crafft (1624-1697) who had worked for ten years with Johann Glauber and knew of his invention. In 1680 they succeeded in securing a continuous production of Gold Ruby Glass by dissolving gold in Aqua Regia, a mixture of nitric and hydrochloric acids and adding that to a batch of pure crystal. The myriads of nano particles that were the result did not actually colour the glass but served as prisms, blocking out all colours from the light but the red. However, the process was unstable. In 1715, Kunckel himself wrote that sometimes he could make five pounds of Ruby glass with one golden ducat but at other times not more than one pound with twenty ducats. Besides, if the particles were too small nothing would happen, the crystal remained clear and the gold was wasted. On the contrary, too large particles would let through too much light and the result would be a brownish, liver coloured glass. Very few glassmakers could afford such expensive try-outs unless they had a rich sponsor. For example, from the thirty covered beakers that are known, only one has not been made by Kunckel’s glasshouse, which is proven by the higher percentage of lime in the glass and the open pontil which does not occur with glass from Brandenburg. Gold ruby glass became a favourite  with nobility which is the reason that museums, based on former royal or lordly collections, are trustee to many objects, often masterly cut and engraved and most of the time adorned with silver-gilt mounts. It was believed that it possessed magic and healing properties which might be the reason that many cosmetic and medical bottles made from this glass. Gold ruby glass was in production continuously from 1680 onward well into the 19th century, but was discontinued between 1688 and 1719, the period of Kunckels’ stay in Sweden. However, the glass of the later production in Brandenburg has a much darker hue. It has been suggested that this is because, after having been out of practice for almost thirty years, the process of making Gold ruby glass had to be re-invented. In the 18th century the use of it gradually fell out of fashion due to the introduction of hot drinks, such as tea, coffee and chocolate and the recently discovered Meissen porcelain, which  was more serviceable, for better heat-resistant,  than glass. This Sachsen porcelain was an invention of the alchemist Johann Böttger (1682-1719), who perfected the experiments of his mentor, Walter von Tschirnhaus ( 1651-1708). Böttger was a man of questionable reputation but nevertheless one of the most famous alchemists of his time. In  1713, in his glasshouse in Dresden he produced goblets with a gold ruby overlay or inner lay in order to use the expensive gold ruby glass sparingly. Böttger had been an apprentice in a Berlin pharmacy from 1696 to 1701 and was than asked by Kunckel to join him in some experiments in his glasshouse. Soon he left for Wittenberg in   Saxony. However, the elector of Saxony took him into custody at his castle at Königstein, probably to make sure that the secret of making hard-paste porcelain would be kept safe. Böttger lived in luxury there and was provided with ample means to conduct his experiments but remained practically a prisoner for the rest of his life.   (J.S.)

Johann Friedrich Böttger.

Johann Kunckel, 1689.

Johann Friedrich Böttger.