Origineel, kopie of vervalsing?
Een klein groen ‘Keulenglas’ in een Beierse collectie was aanleiding om me te verdiepen in dit type glas dat in veel Duitse musea staat.
Het linker kleine groene ‘Keulenglas’ in een Beierse collectie was aanleiding om me te verdiepen in dit type glas dat in veel Duitse musea staat. De geblazen voet is hoog en gestuikt opgestoken met een holle rand zoals die in de 15e-18e eeuw voorkomt. Een gekerfde draad slingert een paar maal om de onder- en bovenzijde, vaak verbonden door een schuine spiraal. Het glas zeer licht (74g), de wand is gelijkmatig en dun. Er zijn geen gebruikssporen en het geheel ziet er uit “alsof het gisteren uit de oven is gekomen”. Het vergelijkbare glas met blauwe draden daarnaast is gedateerd op eind 19e eeuw. De glasmassa en het 3-puntige pontielmerk in de opgestoken bodem duiden daarop. De voet is gestuikt, maar heeft geen holle wand.
Dat is ook het geval met de replica van de Keulse glasgalerie CCAA, eerste rechts. De recente Tsjechische replica (239 g) heeft een los vervaardigde voet, tweede rechts. Het voorbeeld van de Keulse replica staat in het Kunstgewerbemuseum in Keulen en is gedateerd als vroege 16e eeuw (Klesse 1973, nr. 164/93), een glas in het Hessisches Landesmuseum in Kassel (Invnr 1924/350) als begin 17e eeuw. Het Fockemuseum Bremen (Invnr 68.175) is voorzichtiger met “waarschijnlijk 17e eeuw.” In 1933 heeft Rademacher in het Museum für Kunst und Gewerbe in Hamburg twee glazen (Invnr 1922/325 en 326) gedateerd in de eerste helft van de 16e eeuw (Rademacher 1963 tab. 33 a+b). Naar de inventaris zijn ze in 1922 van antiquair Rahlert in Berlijn gekocht. Toen ik ze in 1999 bekeek hadden zij geen gebruikssporen.
Ik onderzocht alle toegankelijke glazen op hun vergelijkbare kenmerken en hoe ze in de musea binnen waren gekomen. Mijn speurwerk leverde het volgende op.
Het Museum für Angewandte Kunst in Frankfurt heeft vier kleine geel-groene Keulenglazen van 15.3-16,0 cm. De catalogus van 1973 dateert twee in de vroege 16e en twee in de vroege 17e eeuw. De herziene catalogus van 1979 zet ze alle vier in het begin van de 17e eeuw. Twee kwamen in 1923 uit de collectie Denneke (Invnr. 5758/4861), twee uit de collectie Pfoh (Invnr.8192/4850 en 8193/4862). Maar ze staan niet in de catalogus van stichting Pfoh uit 1975. De inventaris van het Schlossmuseum in Weimar geeft als herkomst van twee van haar drie glazen (Invnr Kg 429,430): “uit de muurkast met inventaris van het stedelijke wijnhuis”, een 3e komt collectie van de Groothertog (Invnr. 1929-1040 no. 1950), foto links.
Het Kasteel de Wartburg in Eisenach heeft nog zeven van de oorspronkelijke negen glazen over (Invnr. 2913-2920). De inventaris plaatst ze in het midden van de 16e eeuw. Eenzelfde glas in het Thüringer Museum in Eisenach is kapot.
Dit glas in de Germanisches Nationalmuseum in Neurenberg (Invnr HG 3270) komt uit een collectie Wolf, notaris in Altenburg, Thüringen. Drie vergelijkbare glazen in de collectie van het Beierse Kunstnijverheidsdienst kwamen in 1884 uit de erfenis van Lorenz Gedon in München (Invnr 6710, 6716, 6721). In de veilingcatalogus van Lempertz van 17-21 juni 1884 zijn ze echter niet vinden.
Tot nu toe heb ik 28 glazen van dit type in tien Duitse musea en in twee particuliere collecties kunnen vinden. Twee daarvan zijn verloren gegaan, drie zijn helaas kapot. De meeste glazen zijn beschreven en worden in de vroege 16e gedateerd, sommige in de vroege 17e eeuw. Van de 26 beschikbaar glazen heb ik er 25 gezien en 23 heb ik in handen gehad. De museuminventaris gaf informatie over herkomst en verwervingsdatum. Van alle glazen kwamen er 16 vóór 1885 in de musea en hebben er 14 een “Thüringsche” achtergrond. Ik vond geen aanwijzing voor een gemeenschappelijke herkomst. De glazen hebben de navolgende gemeenschappelijke kenmerken:
- de hoogte ligt tussen 14, 2 en 16,5 cm,
- de wand is gelijkmatig en zeer dun,
- de uitvoering van de voet en van de opgelegde glasdraden is vrijwel identiek,
- de twee verschillende kleuren duiden op twee afzonderlijke producties,
- geen enkel glas vertoont sporen van gebruik,
- zo veel gelijkheid komt bij één type glas in de 16e /17e eeuw nauwelijks voor,
- er zijn geen historische afbeeldingen bekend van dit soort glazen en
- er zijn in het geheel geen archeologische bewijzen.
Ik moet daaruit wel de conclusie trekken, dat dit type glas ‘uitgevonden’ is in de 19e eeuw, toen de vraag naar antiquiteiten zó groot was dat de reguliere markt er niet aan kon voldoen. Walter Spiegl schreef in “Glas des Historismus” (1980, p.216), dat toen een veelvoud is nagemaakt van wat in de eeuwen daarvoor aan originelen is gemaakt. Met de romantiek begon in het tweede kwartaal van de 19e eeuw een ‘boom’ aan middeleeuwse gebouwen, die een passend interieur moesten krijgen, een ‘ambiance’ geschikt voor verzamelaars van oudheden. Ik geef twee voorbeelden.
Wilhelm Graf von Württemberg verwierf in 1837 een landhuis van zijn neef koning Wilhelm van Württemberg, dat op de plek stond van een in de 17e eeuw verlaten middeleeuwse burcht. Hij was een fervent verzamelaar van oudheden. Door de roman “Lichtenstein” van Wilhelm Hauff geïnspireerd, verrees hier in 1840-42 volgens de ideeën van architect Heideloff Kasteel Lichtenstein als een middeleeuwse ridderburcht. Graaf Willem was ook de eerste voorzitter van de oudheidkundige vereniging van Württemberg.
Al in 1815 stelde Johann Wolfgang Goethe voor om op de Wartburg oudheden tentoon te stellen. In 1838 besloot groothertog Carl Alexander van Saksen Weimar-Eisenach tot het herstel van dit Thüringer stamslot. Hugo von Ritgen, srchitectuurprofessor uit Gießen maakte het tot zijn levenswerk. Moritz von Schwind’s fresco’s op de eerste verdieping en de inrichting van de feestzaal vormden de afronding. In 1856/57 werd de eetzaal ingericht, waar een inventaris uit 1883 glazen vermeldt, waaronder een Stangenglas.
Al in 1815 stelde Johann Wolfgang Goethe voor om op de Wartburg oudheden tentoon te stellen. In 1838 besloot groothertog Carl Alexander van Saksen Weimar-Eisenach tot het herstel van dit Thüringer stamslot. Hugo von Ritgen, srchitectuurprofessor uit Gießen maakte het tot zijn levenswerk. Moritz von Schwind’s fresco’s op de eerste verdieping en de inrichting van de feestzaal vormden de afronding. In 1856/57 werd de eetzaal ingericht, waar een inventaris uit 1883 glazen vermeldt, waaronder een Stangenglas.
Van deze Stangenglazen, die in de 17e eeuw zeer populair waren zijn er slechts vijf geheel intacte exemplaren bewaard gebleven. Ze zijn te vinden op talrijke Nederlandse 17e eeuwse schilderijen en zijn ook archeologisch in Nederland en Noord-Duitsland gevonden. Als voorbeeld toon ik hieronder het achthoekige 17e eeuwse Stangenglas uit mijn collectie.
Helmut Ricke geeft in 1979 in ‘Glas&Steengoed – origineel, kopie of vervalsing’ twee glasvormen aan, die “werden uitgevonden in de 19e eeuw”. De in vele collecties te vinden ‘onbreekbare’ groene beker lijkt alleen oppervlakkige op het 17e eeuwse origineel (ROE 1979 p. 63). En de zogenaamde “vijzelbeker” uit de collectie in Bremen is volledig fictief (ROE 1979 p. 58). En ook bij andere typen glazen twijfelt men over de datering.
De literatuur over het Historismusglas richt zich bijna uitsluitend op beschilderd en gegraveerd glas. De bekendste typen uit het laatste kwart van de 19e eeuw zijn toch nauwelijks te verwarren met de originelen van de 16e-17e eeuw. Daarvoor was de productie aan het einde van de 19e eeuw te industrieel geworden en de glasmassa te zeer verbeterd. Met een enkele uitzondering, zoals het goed gedocumenteerde Rheinische Glashütten A.G.Köln Ehrenfeld, is het vormglas van de 19e eeuw nauwelijks onderzocht. Dat geldt met name voor glazen uit de eerste helft van de 19e eeuw, die nog grotendeels gemaakt zijn als in de 16e-17e eeuw. Dit maakt een datering op basis van productiekenmerken erg moeilijk, vooral omdat aanwijzingen ontbreken zoals bij gedecoreerd glas en geïllustreerde catalogi van fabrikanten. De hier besproken glazen zijn waarschijnlijk in 1840-1860 ontstaan, evenals een reeks andere glazen, die vroeger als ouder zijn gedateerd. Voor de vraag of het vervalsingen of namaak betreft, ga ik er vanuit dat de kleinere groene Stangenglazen vervalsingen zijn. Opmerkelijk is dat in geen enkele museuminventaris een mogelijke vervaardiging in de 19e eeuw vermeld wordt.
Ik bedank alle musea en verzamelaars die mij hun glazen lieten bekijken en informatie en foto’s beschikbaar stelden.
Alle foto’s zijn van de schrijver, behoudens het glas uit het Germanisches Nationalmuseum Nürnberg, Schloss Lichtenstein met het interieur, de Wartburg met de eetzaal uit 1857.
Dit artikel van de hand van Dieter Schaich, München en vertaald door Willem van Traa is eerder gepubliceerd in Der Glasfeund, dat toen nog de ondertitel droeg van ‘Zeitschrift für Glassammler’ en het Glashistorisch Tijdschrift.